“Wat vind je makkelijker, voor de kinderen zorgen of werken?” vroeg Bianca mij laatst toen ik als argument om onder een niet noemenswaardig klusje uit te komen zei: “Maar ik moet morgen werken!” “Maar” gebruiken is sowieso onverstandig en dus kon ik de bal verwachten. “Werken,” antwoordde ik resoluut.

Voor een denker als ik is er weinig relaxter dan een dag ‘opgesloten’ zitten voor een computer op een kantoor. Nou verlopen dagen in de beleidsfunctie, die ik nú uitoefen, vele malen hectischer, maar goed, zo hectisch als papa thuis is het (bijna) nooit.*

De dag begon met de Kleuterzoon, die ‘als vanouds’ veel te vroeg wakker was, wat mijn humeur op achterstand zette. 0-1.

“Dus was het tijd voor mood food,” redeneerde ik. Met carrot cake probeerde ik ons humeur te resetten. Gelukt; 0-0. Oké – eerlijk is eerlijk – ik had nog wat werkstress. Bam; 0-1. Met koffie en krant probeerde ik de ochtend door te komen, ongestoord. Helaas; 0-2.

Bianca vertrekt: “Oh nee, niet weer: dat meen je niet,” drukt de babydochter zich uit in onbegrijpelijk gekrijs. Ontroostbaar lijkt ze; ongedurig en overstemd door haar volume probeer ik twee klusjes af te maken, dat lukt gedeeltelijk. 0-3.

We gaan de kleuterzoon ophalen: “Yes, de kinderwagen, m’n redding,” denk ik. De peuterdochter is blij, dat ze met haar eigen fiets (lees driewieler) mag. “Valt ze nou in slaap, nee, nee, ja toch wel.” 0-1. Het doet me goed als papa op het schoolplein te staan; “Ik zie m’n pappa,” roept de kleuterzoon terwijl hij aan de jas van zijn invaljuf trekt. “We gaan er een gezellig middag met LEGO van maken.” Eindelijk; 0-0.

Thuis wordt ze al snel wakker. Een schone luier dan maar. Oh nee, bruine drab, gelukkig houden die uitwasbare luiers het zo goed tegen. “Maar waar zijn de luierdoekjes, tegenwoordig ook uitwasbaar bij ons, het bakje is leeg.” Ik vloek tegen mezelf, ze ligt op de commode dus ik kan geen kant op. Naar de douche dan maar. Terwijl ik een washandje en schone kleren pak, tijgert ze naar de overloop. Dat wordt dweilen, ik stuur boos een sms: “AAAAAARRRRRRRGGGHHHH” Alsof het iets helpt. 0-3.

Hoewel de oudste zo heerlijk ontspant met LEGO en nu met mijn Batman-set, lukt het vanmiddag niet. Beide dochters zijn ongeduldig – ze reageren zich vast af op mij, nadat ik ze heb aangestoken. “Laten we het 0-3 houden, het is snel bedtijd” houd ik mijzelf voor. Tijdens het tafeldekken gooit de peuterdochter onderzoekend een zakje blokjes over de tafel, ik weet niet of ik dat erbij kan hebben. “We hadden net opgeruimd,” leg ik tevergeefs uit.

De oudste én jongste aten van de kip-groentetajine alsof hun leven ervan afhing, met ras el hanout-kruiden welteverstaan. Daar word je toch blij van. Misschien is het allemaal zo erg nog niet en ben ik slechts ‘overprikkeld;’ 0-1. En misschien wat grieperig, meer niet.

Dus lig ik de dag overpijnzend (hihi, ‘pijn’) naast de babydochter, die bij het kijken naar een promofilmpje voor de Saucony Egmond halve marathon weldra in slaap viel. Wonderlijk toch hoe snel ik ernaast de ‘kinderstress’ kwijtraak – de endorfines beginnen hier ondertussen te stromen: “Tot zondag, tot Egmond.” Dat wordt mijn 5-0.

* Zeg nooit “nooit” of “altijd,” want er is altijd wel een geval, dat het wel/niet zo was. Herinner je je die donderdagavond in februari 1996 toen ik wel de afwas deed, knoopjes van mijn overhemd losmaakte of na het douchen mijn onderbroek opruimde?