Het is dus carnaval. In heel Nederland naar ik aanneem, maar hier in het Brabantse zijn ze er nogal druk mee. Veel van mijn collega’s doen daar heel hard aan mee. Er worden optochten bezocht, ik heb al een rode zakdoek om een nek gesignaleerd en vooral willen veel van de, voornamelijk, dames graag vrij. Begrijpelijk, zo vind ik.

Nu ben ik ‘van boven de rivieren’ en men vind het dan ook totaal niet vreemd dat de hele maffe toestand mijn gestolen kan worden. Sterker nog, er werd me een paar maanden geleden al gevraagd of ik soms wilde komen werken.

Vandaar dat ik op deze maandagochtend al weer vroeg op de fiets naar de Merefelt trapte. Hier en daar wat confetti ontwijkend. De man heeft de week vrij genomen en ging met de kindjes naar de optocht in Den Bosch kijken zodat ik kon gaan werken. Goed geregeld al zeg ik het zelf.

Werken op een andere dag dan gebruikelijk levert ook andere situaties op en zo belandde ik bij een cliënt die ik natuurlijk wel kende, maar nog niet eerder zelfstandig ’s morgens verzorgd had.

‘Ben je nieuw?’ was één van de vragen die ik kreeg. Ondanks het feit dat ik toch alweer een tijdje rondhobbel, krijg ik die vraag nog altijd geregeld. Logisch wel, er komen zoveel gezichten langs dat ik zelf al moeite heb met het onthouden wie nou precies wie is. Laat staan als je cliënt bent. Ik legde dus maar eens uit hoe het in elkaar zat en dat we elkaar toch eigenlijk al wel een beetje kenden.

Toen alles fris, fruitig, gewassen en gestreken was vond de cliënt dat er goed verzorgd was. Ik stak het compliment in mijn zak.

Ergens later op de ochtend bleek dat ik inderdaad indruk had gemaakt. ‘Je bent een lieve zuster’ zo klonk het. Om die titel moet ik dan een beetje lachen. Met welgeteld één schooldag achter de rug kan ik me bepaald nog geen zuster noemen en de term is sowieso niet helemaal van toepassing. Toch wordt ze door de meeste cliënten veel gebruikt en dat is prima. Van het ‘lieve zuster’ werd ik helemaal blij.

Schijnbaar doe ik toch iets goed en het mooie is, ik vind het nog leuk ook!