’s Morgens, half acht. De peuterdochter is opgestaan om met haar grote broer naar een filmpje te gaan kijken en de dreumesdochter begint tot mijn grote spijt zo langzamerhand echt wakker te worden. Het is half acht, dus eigenlijk heb ik niets te klagen, op de meeste ochtenden moet ik er echt eerder uit, maar ik lig zo lekker.

De dreumesdochter klimt over mij heen en gaat uit bed. Daar ligt de koffer en dat is natuurlijk altijd interessant om te bekijken. Ah, dat is handig denk ik en doe mijn ogen nog even dicht.

Een minuut of tien later is het nog altijd stil. En dat is niet echt een goed teken. Onheilspellend is de stilte. Of in ieder geval kattenkwaadspellend. En jawel hoor, mijn dreumesmeisje heeft een verpakking met snoetenpoetsers* gevonden. En open weten te krijgen. Dit tot haar grote plezier, het is immers geweldig om de doekjes één voor één uit de verpakking te halen. Ik ben er zelf doorgaans niet zo van gecharmeerd. De doekjes drogen betrekkelijk snel uit en het is onmogelijk om ze weer netjes gevouwen terug in hun verpakking te krijgen.

Ergens voel ik me altijd een beetje schuldig om dit soort doekjes te gebruiken. Het hele wegwerpgedoe staat me tegen en als ze dan ook nog eens zo verspild worden kan ik mezelf helemaal niet meer recht in de spiegel aankijken. Vandaar dat ik vervolgens ook minstens tien minuten bezig ben geweest met de doekjes weer netjes opvouwen en ze in een nieuw zakje heb gestopt. Dit wederom tot vermaak van de de dreumesdochter.

Maar ik heb die tien minuten dat ze zo stil aan het spelen was wel heerlijk liggen slapen. En dat is ook wat waard!

*dat zijn van die zoet chemisch ruikende billendoekjes bedoeld om handen en gezichten mee te poetsen. Buitengewoon handig zijn die dingen wanneer je onderweg bent. Vooral in de niet altijd even schone trein.