Nog vier dagen en dan vertrekken de man en ik naar Berlijn. Met zijn tweeën. Voor vier dagen. Supertof natuurlijk, in onze drukke leventjes met drie kids, werk en sport komt het niet ontzettend vaak voor dat we een weekend met ons tweeën hebben. Er is alleen een kleine complicatie; we gaan daar in Berlijn een halve marathon lopen.

Die afstand stond al heel erg lang op mijn wishlist en het goede nieuws is dat die daar na zondag sowieso vanaf kan. Er zijn namelijk twee opties.

  1. Ik loop de halve marathon uit en besluit daarna om dat nooit meer te doen.
  2. Ik loop de halve marathon niet uit en besluit daarna om er nooit meer aan te beginnen.

De grap is dat ik hardlopen dus best leuk vind. Nouja, hardlopen is een groot woord, maar ik beweeg me te voet voort en er is sprake van een zweefmoment. Ik noem het zelf meestal hollen. Gewoon om dat het in mijn ogen niet echt hardlopen genoemd mag worden. En dat vind ik werkelijk prima.

Wat ik de afgelopen periode echter geleerd heb, is dat het trainen voor die eenentwintig kilometer (ja, dat leest u goed) me bepaald niet motiveert. Ik kan zelfs wel stellen dat het me demotiveert. Tien kilometer met een uitschieter naar vijftien blijkt veel geschikter voor mij. Dan blijf ik lekker drie keer in de week mijn rondjes hollen.

Bijzonder genoeg zorgde die enge halve marathon afstand ervoor dat ik allerlei excuses ging bedenken om niet te hoeven gaan lopen en daar ben ik ook best goed in. Dat is jammer, want nu de wedstrijddag nadert, is mijn voorbereiding zeker niet optimaal te noemen.

Linksom of rechtsom zal het uiteindelijk wel goedkomen hoor. En mocht dat niet zo zijn, rijden er in Berlijn gelukkig metro’s. Verder lijkt het me heerlijk om weer eens een weekend met de man op pad te gaan en is Berlijn in ieder geval een leuke stad.

Desondanks zal ik blij zijn als het hardlooponderdeel van de trip er op zit en ik daar zo’n beetje zonder kleerscheuren en het liefst hollend over de finish geraak. In het vervolg houd ik me dan bij wat kortere loopjes.