In het kader van medische toestand deel driehonderdzevenentachtig* had ik oppas nodig. Voor de kleuterzoon en peuterdochter is dat niet zo’n probleem. Maar de babydochter is toch wel een ander verhaal.

Voor mijzelf bedoel ik dan. Ik vind het best lastig om mijn kleine, hulpeloze babymeisje ergens achter te laten. Bij de man gaat het natuurlijk nog wel, maar bij iemand anders vind ik het toch echt ingewikkeld.

Ik kan de babydochter nog niet uitleggen dat ik heus altijd weer terugkom en dat er ook echt iemand anders voor haar zal zorgen. Mijn moederhart vindt dat maar niks, hoewel ik vermoed dat ik het zelf erger vind dan de babydochter.

Daarom koos ik de ideale oppas. Behalve een goede vriendin is deze hulplijn ook nog ervaren mamma en draagconsulente. Ideaal, want in de doek is de babydochter altijd wel tevreden.

En zo bekeek ik, zittend in een wachtkamer een allerliefste foto van de babydochter in haar eigen doek bij een andere mamma. Dat was dan weer goed voor mijn moederhart.

* Ok, ik overdrijf nu schromelijk, maar zo voelt het wel een beetje.