‘We gaan!’, hoor ik boer Stan zo af en toe roepen tegen zijn favoriete vervoersmiddel , dat hij trouwens op het pathologische af vermenselijkt, maar dat even terzijde. Want het gaat nu om dat ‘We gaan!’. Dat, mijn beste Stan, is nog helemaal niet zo simpel als je een peuter en een dreumes met je mee te nemen hebt.

In mijn pre-kindertijdperk trok ik als ik wilde gaan de al dan niet bij het seizoen passende jas aan, checkte mijn standaardrijtje te weten; sleutels, telefoon, portemonnee en ik ging op pad. Als ik haast had, ging dit binnen de minuut en op mijn gemak kon het ook zomaar twee minuten duren.

Ik moet bekennen dat ik daar vanochtend licht weemoedig aan terugdacht. Het geval was namelijk dat wij het idee hadden opgevat om een peutervriendje op te gaan zoeken in Nuenen. Het peutervriendje was recent jarig geweest en daarnaast matchen hij en de peuterzoon erg goed. Zijn mamma en ik kunnen het ook goed met elkaar vinden, genoeg reden dus voor deze exercitie. In eerste instantie bedacht ik de reis per bus te ondernemen, maar toen ik vanochtend naar buiten keek besloot ik dat het toch de fiets moest worden.

Vandaar dat wij vanochtend na het douchen beneden kwamen met de intentie meteen na de boterham (en een voor mij noodzakelijke kop koffie) te vertrekken. De peuterzoon was wild enthousiast want hij mocht gaan spelen met het peutervriendje en hij wist zich van de vorige keer te herinneren dat die buitengewoon leuk speelgoed bezat. Hij schoof dus vrij gewillig twee boterhammen met honing naar binnen en ook de dreumesdochter nam een hap alvorens ze haar boterham op de grond knikkerde.

Om tien uur raapte ik een drager, een zakje met luiers en aanverwanten en een iPhonelader bij elkaar en vertrokken wij naar een verdieping lager. Ik ging al snel weer terug want ik was pop (Pop!) vergeten. Eenmaal daar zocht ik het cadeau. Ohja, het moest nog ingepakt worden. Waar ligt dat inpakpapier? Mamma, je maakt het stuk! Ik wil ook met plakband! Jasses, de plakbandrol viel uit de automaat. Zo, ingepakt.

Alle spullen in een tas en op zoek naar schoenen. Inmiddels heeft de peuterzoon alle jassen van de haak gehaald en zit omgekeerd op de trap bij het aantrekken van de schoenen. De dreumesdochter komt trots aangestapt in haar gele laarzen, en ik heb nog wel van die leuke schoenen voor haar. Als ik de laarzen begin uit te trekken, begint ze heel hard nee (nee!) te roepen. I rest my case.

Dan de jas, eerst maar eens de dreumesdochter. Wat ruik ik toch? Echt, nu? Op zoek naar die luiers die in de tas zitten. De dreumesdochter ligt op de mat, oh jij bent het dus niet. Zeg peuterzoon, moet jij naar de wc? De peuterzoon naar de wc. Het is niet gelukt mamma. Ok schat. Dan ga ik zelf nog even.

Een nieuwe poging. Allemaal in de jas, zelf nog schoenen aanschieten. Wat hoor ik nou vallen? Nee! Een schroefje uit mijn zonnebril. Ah, daar ligt het. Dan maar zonder zonnebril op pad. Deur open, bakfiets uit zijn pyjama bevrijden, slot er af. Dreumesdochter er in. Nee, schat, daar moet je broer al zitten. Peuterzoon op zijn plek. Mamma, waarom heeft mijn zusje het inpakpapier mee? Dat vindt ze leuk schat. Waar is mijn tas? Nog aan de binnenkant van de deur. Tas in de bakmotor. ‘We gaan!’